We raakten in gesprek over landen en culturen en na ons afscheid was ik toch heel nieuwsgierig naar het vreemde land waar zij vandaan kwamen. Twee jaar eerder had ik een boek gekregen met een selectie van de brieven van Vincent van Gogh in het Grieks en had voor het eerst iets vernomen van het land dat Holland heet. Binnen een jaar had ik twee keer Amsterdam bezocht en na een gesprek met de decaan van de Rietveld Academie had ik besloten deel te nemen aan de toelatingsexamens. Achter de grijze deur in een van de leslokalen wacht een docentenjury op de kandidaten, die net zoals ik met hun map door de gangen ijsberen. Als ik aan de beurt ben, laat ik vol verwachtingen mijn werk zien. Studies van koppen, gemaakt naar de waarneming volgens de richtlijnen van klassiek tekenen. Ik word afgewezen. Een van de juryleden was het hoofd van de afdeling: de kunstenaar Wim Vonk.
CBK Amsterdam, oktober 2016
Met zijn ruwe handen raakt Wim teder zijn kostbare spullen aan: een versleten schroef van metaal, een gescheurd koffiebekertje van plastic, vier verkoolde appeltjes in fossiele toestand en een potje babyvoeding met ongedefinieerde inhoud. De deur van een wasmachine ligt verderop in een hoek op de manier waarop we een kostbare porseleinen vaas in de salonkamer zouden installeren. ‘Een tekening is een weg naar een ander universum’, legt hij uit, terwijl hij met zijn hand een denkbeeldig laagje stof afneemt. De stilte onderstreept een gemotoriseerde stok die onvermoeid cirkelvormige lijnen op witte vellen ruw en glad papier herhaalt. We staan naast de ‘kleine fabriek voor baby- en peutervoeding’, een organische constellatie van een miniatuurstad. Honderden alledaagse voorwerpen, vlijtig verzameld in een eerdere tijd, hebben zich genesteld in een nieuw onderkomen. Deze constellaties zijn te lezen als een tekst in een onbekende taal. Al snel blijkt dat de reiziger – in dit geval de toeschouwer- de objecten alleen kan ontcijferen door de eigen associaties te koppelen aan de vreemde assemblages. En dit proces is alleen mogelijk als de zintuiglijke waarneming de regie krijgt.
Wim frutselt aan een glazen schaal met een transparant lichtgroene vloeistof die doet denken aan een olielamp uit een orthodoxe kerk ergens in de Balkan. ‘Het zijn de sporen van verlies, gemis en vergankelijkheid, bezegeld door de tijd. Het was het gedicht “de stad” van de Griekse dichter Kavafis dat mij heeft geraakt en ben toen met dit werk begonnen, 30 jaar geleden; dat gedicht is de vonk geweest: (…)
waarheen ik kijk, waar ik mij wend of keer,
geblakerde ruïnes van mijn leven zie ik weer,
waar ‘k zolang heb gewoond, verspild, verbrand.’
Je vindt geen nieuwe zeeën en geen nieuwe haard.
Overal volgt je de stad. Telkens weer dwaal je om
in dezelfde straten, buurten, tot je hoge ouderdom,
en in dezelfde huizen worden je haren grijs.
Altijd wacht deze stad op je; geen schip is er, geen reis,
geen enkele weg voor jou naar elders, hoop dat niet.” *
Zijn stem echoot roestig en aandoenlijk, net als de metalen voorwerpen die goedgunstig hun verhaal fluisteren tussen de andere afgedankte schatten.
Een eigen plek
Het is drie uur in de middag en de gladde vloer van de galerieruimte weerkaatst een koud, witgrijs licht. Tijd voor koffie. De koffiegeur vermengt zich met de muffe geur van modder, roest, oud hout en mist. De kunstenaar inspecteert de stapelingen met minutieuze zorgvuldigheid terwijl hij als een tuinier in een kruidentuin heen en weer loopt tussen de installaties, die eilanden vormen in een arbitrair geografisch landschap. Een krokodil op een kinderfietsje luistert waakzaam naar de small talk van een Mickey Mouse-pop, en een lichtgevende slinger hangt nonchalant achter een regiment lippenstiften. Het opschrift ‘Totale verduistering’ op een houten plank verwijst naar de gang van zaken in een andere werkelijkheid. Geen nieuws van het westelijk front constateert een stemmetje in mijn hoofd en de associatie met het boek van Remarque schiet me ongevraagd te binnen.
Terwijl we ons verplaatsen van eiland naar eiland als Alice in Wonderland, beklemtoont het geluid van een koekoek stemmig, ingetogen en in vast ostinato-ritme het vervliegen van de tijd. En op de bovenverdieping van een stellage met de naam ‘Het koffiezetsetje’ – een stellage samengesteld uit allerhande spullen en materialen die een imitatie is van een poppenhuis – glimt een warm lichtje naast een sierlijke theepot. ‘Mijn werk is een ode aan de vergankelijkheid en de schoonheid van de dood. Want het is enerzijds ontstaan door dingen die dood zijn gegaan, maar anderzijds blijft het werk hoe dan ook eindeloos groeien en is daarom enigszins onsterfelijk; ik herorden en onderhoud voortdurend deze wereld. Dit is een mooie tegenstelling want wij zelf zijn ook vergankelijk, we zijn stervelingen. Het is ook een subtiel protest tegen de fastfood-mentaliteit en het consumptisme. De kunstwereld versus het kunstenaarschap. Contradicties en paradoxen. Maar de kosmos bestaat überhaupt dankzij contradicties.’
Aan de wand hangen tekeningen van groot formaat, gemaakt met rivierklei, Oost-Indische inkt, sepia en gebrande oker in Botopasi, een dorp in Suriname aan de rand van het oerwoud. ’Het is een afwijkende tekening, althans afwijkend van wat ik daar gemaakt heb. In eerste instantie dacht ik dat het kwam door het bijeffect van de antimalaria kuur maar nu denk ik dat het het gif van een glimworm was waar ik de laatste weken in Suriname last van heb gehad’. Daar in Botopasi tussen de marrons heeft de materiekunstenaar zich in zijn element gevoeld. Hij ontwikkelt een liefdesrelatie met het oerwoud, de kleibanken en de rotsen die telkens verschenen met het wisselen van de getijen. ‘Het ultieme doel is wel misschien een habitat maken, een thuis scheppen. En dit hier is mijn eigen plek in de wereld’, vertelt Wim zacht en ik realiseer me dat hij een geheim aan ons allen wil toevertrouwen.
Binnenwereld en buitenwereld.
Ik bevind mij vaak in een positie dat ik gewild of ongewild grenzen ter discussie moet stellen: de begrenzing tussen taalcontexten en interpretaties bijvoorbeeld of de scheidingslijn tussen realiteit en fictieve belevenissen. Op 7 september 1989,op mijn eerste reis naar de onbekende wereld buiten de grenzen van mijn geboortestad in Griekenland, stap ik na 2,5 dagen reis via het oude Joegoslavië, uit de trein op station Amsterdam Centraal en loop in de regen richting centrum, gefascineerd door het onbekende en gedreven door een oerdrift. Bij de eerste aanblik van de donkere façades twijfel ik of die van steen zijn of van chocolade en pas wanneer ik met de hand de natte muren heb aangeraakt weet ik het.. Waar ben ik? Toch niet in Luilekkerland?
In barre tijden dromen mensen van een aards paradijs, een sprookjesland waar het beleven van een ultiem utopisch genot een werkelijkheid is. Breughel schildert het raadselachtige Land van Cocagne, een land van melk en honing, van rijstebrijberg en rivieren van limonade, gebaseerd op middeleeuwse sprookjes, en levert hiermee commentaar op eigentijdse maatschappelijke misstanden. In Utopia beschrijft More een imaginair land, onbedorven en volmaakt, bevrijd van de kwalen die tot de dag van vandaag onze moderne wereld teisteren; heerschappij en privébezit zijn bijvoorbeeld afgeschaft. Tegelijkertijd zijn de toponymieën Anydrus, Macarenses, Achora en Utopia de tautologie van een onmogelijke werkelijkheid. Lewis Carroll speelt in Alice in Wonderland met de subtiele grenslijn tussen zin en onzin en Italo Calvino schept woord voor woord ideale steden die afwijkend en bovenal onzichtbaar zijn. Deze imaginaire werelden bestaan immers in de geest van een lezer, een reiziger of een kunstenaar die hen kan waarnemen.
Ik woon ondertussen al 25 jaar in Nederland en mijn studie op de Rietveld Academie was succesvol voltooid in 1997; ondertussen ben ik kunstenaar en 1e graadsdocent CKV in het VO; iedere dag leg ik verantwoording af over mijn taalkennis, mijn culturele achtergrond, mijn loyaliteit aan mijn Nederlands-Griekse identiteit. Mijn geboortestad Patras op Peloponnesos ligt aan de andere kant van Europa in Hellas, een land waar, -volgens de berichtgeving van de mainstream media-, “luie en corrupte” mensen wonen. Het zijn moeilijke tijden en voor het eerst in 25 jaar voel ik me weer ontworteld; een “vreemdeling” in limbo. Als ik uit lijn 9 stap op zoek naar de Oranje-Vrijstaatkade om de expositie van Wim Vonk te bezichtigen op een grijze oktoberwoensdag in de huidige tijd, steek ik direct de grens over en bevind mij abrupt in de bizarre wereld van Lewis Carroll; op de straatnaamborden lees ik de namen van de straten en steegjes van de onbekende buurt: Land van Cocagne, Nirvana, Utopia, Eldorado, Paradijsplein en Hof van Eden. Ik moet de borden herlezen om die te kunnen koppelen aan het beeld van de straat.
Waar eindigt de werkelijkheid, waar begint de verbeelding?
Dit is Oostpoort: een wijk volop in aanbouw met aan de ene kant een niet erg innemend winkelcentrum en aan de andere kant massieve wooncomplexen van zes lagen hoog. Daar, om de hoek van het Centrum voor Beeldende Kunst, ligt het Paradijsplein, een utopie in vervallen staat; de vervuilde grond op dit voormalige fabrieksterrein is inmiddels gereinigd. Dit is de wijk van Nirvana; een eufemisme voor de huidige teloorgang en een belofte voor een toekomstig Eldorado. Een maand lang maak ik ontelbare routes tussen ruimte en tijd, tussen zin en onzin, taal en tautologie, binnenwereld en buitenwereld. En elke keer steek ik de grens over tussen een imaginair en een werkelijk paradijs terwijl de aandoenlijke verhalen van het Ontroerwoud van Wim mij hardnekkig blijven achtervolgen. Het was geen standaard expositiebezoek. In de werkelijkheid ben ik op pelgrimstocht geweest. Het was een pelgrimstocht naar de onzichtbare werelden die zich nestelen in het Ontroerwoud van mijn voormalig docent, in mij en wellicht ook in u.
*de vertaling van het gedicht van Kavafis is van Mario Molegraaf en Hans Warren (Gedichten, vertaling H.Warren en M. Molegraaf, 1991)
www.alexzoi.com